Beer advocaten

Geuroverlast een schending van mensenrechten? Staat aansprakelijk

9 april 2025 | Lieske de Vos

Hoe ver reikt de verantwoordelijkheid van de Staat om burgers te beschermen tegen de gevolgen van geuroverlast door intensieve veehouderijen? En hoe effectief moeten die maatregelen te zijn? Deze vragen stonden centraal in een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 maart 2025.

In deze zaak bevestigde het hof dat de Staat een bijzondere zorgplicht heeft om te waarborgen dat de mensenrechten van zijn burgers effectief worden beschermd. Bij twee van de eisers kwam het hof tot het oordeel dat sprake was van een schending van het recht op ongestoord woongenot.

Waar ging het om?

Een aantal omwonenden van veehouderijen, die al jaren werden geplaagd door ernstige geuroverlast, verwijt de Staat onvoldoende bescherming van hun grondrecht op ongestoord woongenot, ten gunste van de economische belangen van de veehouderij. Hun dagelijks leven is verstoord, hun woningen verliezen waarde en ze voelen zich gevangen in hun eigen woonomgeving. Ze willen dat er een einde komt aan de geuroverlast en eisen schadevergoeding.

Welzijn van burgers versus economische belangen

Wanneer de vraag rijst of en, zo ja, welke maatregelen de Staat moet nemen bij hinder, moet een afweging tussen verschillende belangen worden gemaakt. Enerzijds erkent het rechtssysteem het economische belang van de veehouderij en de functie die deze bedrijven vervullen in onze maatschappij; agrarische bedrijven bieden werkgelegenheid, voedselzekerheid en dragen bij aan de economie. Anderzijds mogen deze economische belangen niet leiden tot een structurele opoffering van de belangen van omwonenden. Het welzijn van burgers - hun gezondheid, woongenot en leefomgeving - verdient adequate bescherming. Er moet sprake zijn van zogeheten "fair balance".

Het oordeel van het hof

Het hof benadrukt dat de Staat moet ingrijpen als deze balans te ver doorslaat naar economische belangen en het welzijn van burgers daardoor ernstig wordt aangetast.

Bij de beoordeling van de vraag wanneer sprake is van ontoelaatbare hinder dat ingrijpen door de Staat rechtvaardigt, baseerde het hof zich op de percentages 'geurgehinderden', gekwalificeerd door het RIVM op een schaal van 'slecht' tot 'extreem slecht'. Hoewel de rechtbank de categorie 'zeer slecht' als uitgangspunt nam, legde het hof de lat hoger en stelde dat de Staat bij de classificatie 'extreem slecht' (een geurbelasting vanaf 25 odour units per kubieke meter lucht (ou/m³)) direct moet ingrijpen. Voor twee van de zestien eisers is dit niet, althans onvoldoende gebeurd.

Het hof onderstreept dat het niet aan de rechter is om wetgeving in te richten. De Staat heeft een ruime beoordelingsvrijheid, maar mag bij zeer extreme gevallen niet wachten met het treffen van maatregelen, aldus het hof. Naast het treffen van maatregelen, oordeelde het hof dat de Staat is gehouden de schade te vergoeden.

Fundamentele tekortkomingen in bescherming tegen milieuhinder

De uitspraak van het hof legt een aantal fundamentele tekortkomingen bloot in de manier waarop de Staat omgaat met milieuvervuiling en bescherming van burgers. Het hof onderstreept met deze uitspraak dat de Staat een eerlijke belangenafweging moet maken en effectieve maatregelen moet nemen ter bescherming van burgers.

Ik constateer daarbij een aantal problemen:

  1. Verouderde wetgeving die burgers onvoldoende beschermt tegen de huidige milieu-impact van intensieve veehouderij.
  2. Complexe en ondoorgrondelijke regelgeving die geen rekening houdt met cumulatieve overlast van meerdere emissiebronnen in hetzelfde gebied.
  3. Het gebruik van theoretische modellen in plaats van feitelijke metingen om geuroverlast en geurverminderende maatregelen te bepalen, waardoor de daadwerkelijke hinder systematisch wordt onderschat.
  4. Gebrekkige handhaving bij overschrijding van emissiewaarden door veehouders.

Deze zaak staat niet op zichzelf

Onderhavige zaak staat – helaas – niet op zichzelf. Zo wordt bij andere (milieu-)hinderkwesties ook onvoldoende rekening gehouden met het opteleffect van hinder. Als voorbeeld: bij de beoordeling van de toegestane hoeveelheid PFAS in drinkwater, is onvoldoende rekening gehouden met aanvullende PFAS-inname via de lucht, voeding en consumentenproducten waardoor de totale inname het veilige niveau al snel overstijgt.

Bij geluidsoverlast rondom Schiphol speelt een vergelijkbaar probleem. Het is voor omwonenden de optelsom van hinder door opeenvolgende vliegbewegingen dat overlast veroorzaakt, terwijl die cumulatie onvoldoende lijkt te worden meegewogen bij de vaststelling van het toegestane hinderniveau. Bovendien wordt vlieghinder berekend in plaats van gemeten, waarbij de Staat gebruik maakt van verouderde gegevens.

En gaat de veehouderij dan vrijuit?

U vraagt zich mogelijk af: "En de veehouderij dan? Dat is toch de daadwerkelijke veroorzaker van de geuroverlast? Als de Staat schade moet vergoeden, komt dat uit onze gezamenlijke portemonnee. Is dat wel eerlijk? Of kunnen veehouders zich verschuilen achter het feit dat ze een vergunning hebben?”

Het antwoord is: niet altijd. Een vergunning geeft weliswaar toestemming voor een bepaalde activiteit, maar ontslaat het bedrijf niet van de plicht schade te voorkomen of te vergoeden wanneer sprake is van onrechtmatig handelen. Een treffend voorbeeld is de situatie in Groningen: hoewel de Nederlandse Aardolie Maatschappij alle benodigde vergunningen bezat, was zij tóch aansprakelijk voor de schade die ontstond door gaswinning.

Ook het recent gewezen Afzinkkelder-arrest is interessant omdat de Hoge Raad daarin bepaalde dat een aannemer aansprakelijk kan zijn voor schade aan een naastgelegen pand, ook al was de aannemer voldoende zorgvuldig geweest bij de uitvoering van de werkzaamheden. De Hoge Raad hechtte er belang aan dat de partij die de bouwwerkzaamheden uitvoerde daarvan profiteerde, terwijl de buurman de lasten droeg. In zo’n geval acht de Hoge Raad het redelijk dat de profiterende partij de ontstane schade vergoedt. In feite verschuift de focus hierbij van de onrechtmatigheid van de gedraging naar het nadelige effect ervan.

In mijn optiek sluit deze benadering aan bij de ratio achter ons aansprakelijkheidsrecht: een rechtvaardige verdeling van risico’s in de samenleving. Wanneer een commerciële partij winst maakt terwijl omwonenden de lasten dragen, is het redelijk dat de profiterende partij die schade compenseert.

Conclusie

Het hof bevestigt met deze uitspraak over geuroverlast dat bij situaties van ernstige hinder op de Staat de plicht rust om zijn burgers te beschermen. Niet slechts op papier met regelgeving die in de praktijk tekortschiet, maar met effectieve bescherming die mensen werkelijk beschermt tegen onacceptabele overlast. De Staat mag zijn verplichting om de grondrechten van burgers te beschermen niet ondergeschikt maken aan economische belangen van de veehouderij.

Deze uitspraak schept een precedent voor soortgelijke zaken waarin sprake is van ernstige hinder door bedrijfsactiviteiten, of het nu gaat om geuroverlast, geluidshinder, of andere vormen van hinder. De uitspraak sluit aan bij een bredere maatschappelijke discussie over hoe onze economie zo kan worden ingericht dat die in dienst staat van het menselijk welzijn, in plaats van andersom. Het in kaart brengen van risico’s en daaropvolgende effectieve bescherming zijn daarbij cruciaal.

Daarnaast pleit ik ervoor dat niet alleen de Staat, maar ook de daadwerkelijke veroorzaker verantwoordelijk kan worden gehouden wanneer activiteiten leiden tot onaanvaardbare hinder voor omwonenden. Dit zorgt voor een rechtvaardiger systeem waarin de rekening belandt waar die hoort: bij degene die profiteert van de activiteit, niet bij de gedupeerde buurman of de collectieve schatkist. Wie de lusten heeft, draagt ook de lasten - een eerlijke verdeling van risico's in onze samenleving.

Heeft u vragen over dit blog of praat u graag verder over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met Lieske de Vos.